Voorbereiding van je geest

rijp worden voor zelfkennis

‘Dit zelf kan niet door kennis bereikt worden door iemand die geen afstand heeft gedaan van onbetamelijk gedrag, noch door iemand wiens zintuigen en geest rusteloos zijn, noch door iemand die bezorgd is over het resultaat van concentratie’

– Katha-upanishad (1.2.24)

Elke studie vraagt om een geestelijke voorbereiding van de student. Je kunt aan een vierjarig kind nog geen wiskunde uitleggen, omdat hij of zij eerst moet leren rekenen. Het kind is geestelijk nog niet rijp voor wiskunde.

Hoe zit dat voor Vedanta? Wanneer ben je klaar voor deze kennis over dat wat ‘subtieler is dan het subtielste’? De traditie beschrijft verschillende kwaliteiten, sādhanas, die een student geschikt maken voor Vedanta, zoals: innerlijke kalmte, objectiviteit en emotionele volwassenheid.

Een geleidelijke ontwikkeling
Het ontwikkelen van deze kwaliteiten is een noodzakelijke voorbereiding op het verkrijgen van zelfkennis. Slechts weinig mensen zijn zich hier echter bewust van, en de meeste mensen beginnen dan ook met een onvoorbereide geest aan de studie van Vedanta. Daarom begint het onderwijs o.a. met het leren kennen van de innerlijke kwaliteiten. Door de kwaliteiten te ontwikkelen wordt je geest geleidelijk geschikt voor het begrijpen van de visie van Vedanta.

Vier kwaliteiten
We vinden vele beschrijvingen van geestelijke kwaliteiten, sādhanas, in de geschriften. De Tattvabodha beschrijft er vier:

  1. viveka – onderscheidingsvermogen;
  2. vairāgyam – objectiviteit;
  3. shamādi-shatka-sampatti – de ‘zes vaardigheden’, bestaande uit:
    • shama – innerlijke kalmte
    • dama – controle over je handelingen
    • uparama – het naleven van je taken
    • titikshā – verdraagzaamheid
    • shraddhā – vertrouwen
    • samādhānam – eenpuntigheid
  4. mumukshutvam – verlangen naar moksha, vrijheid.

1. Viveka – onderscheidingsvermogen
Viveka is het vermogen om waarheden te begrijpen. Iemand met viveka heeft ingezien dat het veranderen, vergaren en wegdoen van dingen – zoals een baan, huis, relaties, macht, pleziertjes – allemaal slechts een beperkte tevredenheid opleveren. Zolang ik naar iets streef is het belangrijk voor me, maar zodra ik het heb neemt het belang af. Dan is iets anders weer belangrijk voor me, iets dat niet wezenlijk verschilt van het vorige.

De persoon met viveka heeft zijn of haar levenservaringen geanalyseerd en dit patroon herkend. Hij of zij ziet in dat het streven naar plezier en zekerheid het probleem niet fundamenteel oplost. Het ontevreden gevoel keert steeds weer terug.

‘Ik ben niet acceptabel’
Het probleem ligt in het feit dat ik mezelf niet accepteer. Ik zie mezelf als een aan alle kanten beperkt individu, en dat is niet acceptabel. Om het probleem op te lossen en mezelf te accepteren, zal ik eerst acceptabel moeten zijn.

Echt acceptabel ben ik pas als ik vrij ben van alle beperking. Alleen totale onbegrensdheid is acceptabel genoeg. In momenten van geluk ervaar ik die onbegrensdheid. Daarom kan ik geen genoegen nemen met minder.

Ik ben al vrij van beperking
Ik kan niet onbegrensd worden, aangezien al mijn inspanningen begrensd zijn in tijd en ruimte. Er is maar één mogelijkheid: ontdekken dat ik al onbegrensd ben, dat ik in werkelijkheid al vrij ben van alle beperking.

Dit inzicht zou ik minimaal moeten hebben: enkel kennis kan mijn probleem van beperking voorgoed oplossen. Ik kan de waarheid ‘ik ben het geheel’ nooit door enige handeling ontdekken, maar enkel door kennis. Dit is viveka, onderscheidingsvermogen.

2. Vairāgyam – objectiviteit
Vairāgyam betekent objectiviteit, afwezigheid van verlangen naar dingen in de wereld. Deze kwaliteit volgt uit viveka. Je begrijpt dat geld, macht, relaties, amusement, etc. beperkt zijn, en nooit een oplossing kunnen bieden voor het werkelijke probleem. De fascinatie voor dingen verdwijnt. Je ziet de beperkingen ervan. Dit is vairāgyam.

3. Shamādi-shatka-sampatti
Deze derde kwaliteit bestaat uit een serie van zes vaardigheden:

  • Shama
    Shama is innerlijke kalmte of geestelijke standvastigheid. Dit houdt in dat de geest beschikbaar voor je is. Dat je kunt mediteren wanneer je wilt mediteren, dat je kunt studeren wanneer je wilt studeren, en dat je kunt luisteren wanneer je tegenover de leraar zit. Shama betekent niet dat je moet streven naar een blanco geest, zonder gedachten. De geest is een geweldig instrument en is bedoeld om te gebruiken.
  • Dama
    Dama betekent controle over je zintuigen en handelingen; je niet laten meesleuren door je voorkeuren en afkeren. Als er shama, innerlijke kalmte, is, dan heb je dama niet nodig. Dama is nodig als je emoties zoals woede, haat of jaloezie ervaart. Op dat moment zul je je spraak, armen en benen moeten beheersen om die emotie niet af te reageren op anderen.
  • Uparama
    Uparama betekent ‘het naleven van je taken en verantwoordelijkheden’. We hebben allemaal de neiging om dingen te doen die we leuk vinden om te doen, ook al zijn ze onnodig of zelfs ongewenst. Tegelijkertijd doen we niet wat we eigenlijk zouden moeten doen. Het niet meegaan met deze neiging is uparama. Je volgt dharma. Hierdoor ontwikkel je een mate van controle over je voorkeuren en afkeren en neemt je eigenwaarde toe: je voelt je tevreden en succesvol.
  • Titikshā
    De Tattvabodha definieert titikshā als ‘verdraagzaamheid van hitte en koude, plezier en pijn, enzovoorts’. Het idee is niet dat je in een T-shirt bij -10ºC zonder aarzelen de sneeuw instapt. Titikshā is het vermogen om opgewekt en praktisch met moeilijke situaties om te gaan.
  • Shraddhā
    Shraddhā is vertrouwen in Vedanta als kennismiddel, pramāna. Je beschouwt Vedanta niet als een theorie of filosofie. Je weet dat de woorden van Vedanta een onafhankelijk kennismiddel zijn voor het kennen van het zelf, wanneer een bekwame leraar ze hanteert.Wat Vedanta zegt is niet een onverifieerbaar geloof, zoals het geloof in een hemel na de dood. Vedanta gaat over jou, over wat jij bent. Het stelt dat jij het geheel bent. Door met vertrouwen te luisteren naar de woorden van de Vedantaleraar, zul je de denkfouten in je eigen overtuigingen ontdekken en wordt de waarheid over jezelf steeds helderder.
  • Samādhānam
    Samādhānam is eenpuntigheid; het vermogen om je geest gedurende een bepaalde tijd ergens op gericht te houden. Dit is op zich een prestatie, want van nature is de geest beweeglijk en gaat hij van de ene associatie naar de andere. Samādhānam is het vermogen om de geest, wanneer hij is afgeleid, weer terug te brengen naar het gekozen punt van aandacht.Veel mensen denken dat ze zich niet kunnen concentreren. Dit is een misvatting. Vrijwel iedereen kan zich moeiteloos concentreren op een spannende film of roman, simpelweg omdat dit een bepaalde aantrekkingskracht op je heeft. Wil je je op een ander onderwerp kunnen concentreren, bijvoorbeeld de studie van Sanskriet, dan is het van belang dat je daar ook een bepaalde interesse in ontwikkelt; dan volgt concentratie vanzelf.

4. Mumukshutvam
Mumukshutva is het verlangen naar moksha, vrijheid van gebondenheid. Dit verlangen ontstaat nadat je het fundamentele probleem bij jezelf hebt herkend en je begrijpt dat moksha het enige echte doel is in het leven.

Mumukshutvam is niet slechts een verlangen vanuit nieuwsgierigheid en ook niet een van de vele verlangens. Voor een mumukshum, iemand die naar vrijheid verlangt, staat moksha centraal in zijn of haar leven. Mumukshutvam is de meest belangrijke kwaliteit. Wanneer er mumukshutvam is volgen de overige kwaliteiten als vanzelf. Een mumukshu ziet de waarde in van kwaliteiten als objectiviteit en standvastigheid en zal deze als vanzelf gaan ontwikkelen.

Lees verder over het leerproces…

Terug naar Onderwijstraditie…